Dit stuk is geplaatst met toestemming van Harrie van der Linden, 15-03-2011.
ROODRUGPARKIET-psephotus haematonotus (Gould,1838)
Soortbeschrijving
Formaat ongeveer 27 cm.
Man: voorhoofd en wangen glanzend blauwgroen. Bovenschedel, achterkop, hals en nek glinsterend grasgroen, ter hoogte van de schouders overgaand in dof donkerzeegroen. Keelstreek en bovenborst helder grasgroen, een nuance lichter dan de kleur van hals en nek. Borst, buik, flanken en dijen diepgeel; de kleurscheiding van groen naar geel loopt dwars over het midden van de borst. Het groene en gele kleurgedeelte van de borst alsmede de gele veervelden van buik en dijen tonen een uiterst fijne zwarte golftekening. Onderbuik en anaalstreek wit, overgoten met een geel waas. Mantel en centrale vleugeldekveren dof donkerzeegroen; het centrale gedeelte van het rugdek doet ietwat gehamerd aan. Overige vleugeldekveertjes blauwgroen, uitgezonderd een kleine gele vleugelvlek aan de vleugelrand en een smalle violetblauwe rand aan de bovenzijde van de vleugelbocht. Primaire vleugeldekveren en duimvleugels violet. Grote vleugelpennen donkergrijs met violetblauwe buitenvlag. Stuit dieprood; bovenstaartdekveren helder olijfgroen. Bovenzijde primaire staartveren olijfachtig groen met een blauwgroene buitenvlag; onderzijde grijszwart. Bovenzijde trapsgewijs verlopende secundaire staartpennen blauwgroen met vuilwitte uiteinden; onderzijde grijs met vuilwitte uiteinden. Onderstaartdekveren wit, enigszins geel bewaasd. Donkere ogen met grijsbruine iris. Snavel grijszwart. Poten grijs; nagels donkergrijs.
Pop: voorhoofd en wangen grauwgroen. Bovenschedel, achterkop en nek donker grauwgroen. Keelstreek en bovenborst geelachtig grauwgroen. Borst, buik, flanken en dijen bleek groenachtig geel; de kleurscheiding loopt dwars over het midden van de borst. De veervelden van borst, buik en dijen tonen een fijne regelmatige zwarte golftekening. Onderbuik en anaalstreek wit met blauwgroene aanslag. Mantel en centrale vleugeldekveren grauwgroen, gelijk aan de kleur van achterkop en nek. Overige vleugeldekveren iets lichter grauwgroen, uitgezonderd een klein petroleumblauw veerveld aan de vleugelrand bij de schouder. Primaire vleugeldekveren en duimvleugels donkerblauw, enigszins groen bewaasd. Grote vleugelpennen donkergrijs met blauwgroene buitenvlag. Stuit en bovenstaartdekveren helder olijfgroen. Bovenzijde primaire staartveren grauwgroen, enigszins blauw bewaasd; onderzijde grijszwart. Bovenzijde trapsgewijs verlopende secundaire staartpennen helder blauwgroen met vuilwitte uiteinden; onderzijde grijs met vuilwitte uiteinden. Onderstaartdekveren vuilwit. Donkere ogen met grijsbruine iris. Snavel grijs. Poten grijs; nagels donkergrijs.
Ondersoorten
Psephotus h. caeruleus Condon, 1941 – Bleke roodrugparkiet
Verspreidingsgebied: het noordoosten van de staat Zuid-Australië en het zuidwesten van Queensland.
Kenmerken: formaat 25 cm.
Man: duidelijk bleker van kleur dan de nominaatvorm en meer blauwachtig getint. Nek, mantel en vleugeldek bleek blauwachtig groen. Stuit lichtrood, neigend naar oranjerood. Bovenkant primaire staartveren bleek olijfgroen met een lichtblauw waas.
Pop: over het geheel genomen bleker en meer grijzig getint; nek en vleugeldek iets minder opgebleekt en meer grijsachtig getint dan nominaatvorm.
Psephotus h. haematonotus (Gould, 1838)
Verspreidingsgebied: het zuidoosten van de staat Zuid-Australië, Zuid-Queensland, Nieuw-Zuid-Wales en Victoria.
Naamgeving en kenmerken: zie nominaatvorm
Biotoop
De roodrug parkiet is een bewoner van open vlaktes met boombestand, open bosgebieden met struikgewas, eucalyptussavannen en grassavannen tot op een hoogte van ongeveer 1250 m, doch altijd in de nabijheid van water. Dichte bosgebieden worden gemeden. Als echte cultuurvolgers treft men ze ook steeds meer aan in landbouwgebieden, stadsparken en tuinen.
Status wildpopulatie
De roodrugparkiet is in het gehele verspreidingsgebied een algemeen voorkomende vogel. Ofschoon grote gebieden van het oorspronkelijke woongebied in landbouwgrond is veranderd, is de totale populatie van deze vogels in de vrije natuur stabiel gebleven.
Deze soort is opgenomen in het CITES-verdrag Appendix II
Europese regelgeving inzake het bezit van en de handel in bedreigde in het wild voorkomende dier- en plantensoorten
De roodrugparkiet is opgenomen in de Bijlage B van de Europese Basisverordening. In de Basisverordening (EG) nr. 338/97 zijn de regels gesteld omtrent invoer, uitvoer, wederuitvoer, doorvoer, eigendomsoverdracht en commerciële handelingen.
De volledige tekst van de Basisverordening is te vinden op www.hetinvloket.nl
Leefwijze
Deze vogels worden als regel paarsgewijs of in kleine groepen aangetroffen. Gedurende de wintermaanden vormen ze vaak grote groepen van wel 100 stuks of meer, waarbij de paarbinding binnen de groep blijft bestaan. Tijdens de broedtijd worden soms ook grotere groepen van enkel mannelijke vogels gesignaleerd. Roodrugparkieten gedragen zich voornamelijk als standvogel. Nochtans worden in de hogere regionen van de zuidelijke hoogvlakten van Nieuw-Zuid-Wales menigmaal onregelmatige standplaatsveranderingen waargenomen. Men kan zich afvragen of de aldaar levende roodruggen als trekvogels te beschouwen zijn of slechts tijdens de wintermaanden afdalen naar lager gelegen gebieden.
Het voedsel bestaat hoofdzakelijk uit gras- en allerhande onkruidzaden alsmede allerlei groenteachtige plantendelen. In landbouwgebieden brengen ze graag een bezoek aan mijten en veldschuren met ongedorst graan.
Bij het krieken van de ochtend trekken de vogels naar de dichtstbijzijnde drinkplaats. Daarna begint hun zoektocht naar voedsel, waarvoor ze het grootste gedeelte van de dag tussen het gras op de grond doorbrengen, het liefst in de schaduw van de bomen. Ze tippelen, zoals bij ons de oeverlopers op het strand, driftig heen en weer waarbij ze voortdurend allerlei zaadjes en ander voedsel oppikken, vervolgens vliegen ze naar een beschaduwd plekje onder een andere boom en wordt het zoeken naar voedsel voortgezet. Als de zon op zijn hoogst staat, zoeken ze rust en verkoeling tussen het dichte bladerdek van bomen. Later in de middag keren ze opnieuw terug op de grond om te foerageren. In tegenstelling met veel andere parkietsoorten zoekt de roodrug zijn voedsel niet op de rijpende korenvelden en wordt omdat hij verder nauwelijks schade veroorzaakt ook niet door de boeren bevolking vervolgd. In tegendeel, menigmaal worden in sommige plattelandstreken nestkasten voor de vogels opgehangen.
Het broedseizoen in de wildbaan valt in de maanden augustus tot december/januari, maar in het noordelijk en westelijk deel van het verspreidingsgebied, breekt bij voldoende regenval het broedseizoen vaak al beduidend vroeger aan.
Als de broedtijd nadert kiezen de mannen een geschikte broedruimte, veelal een holle tak of een holte in een levende of dode boom in de buurt van water. De voorkeur gaat uit naar holten in eucalyptusbomen, maar er worden ook regelmatig nesten gevonden in holle afrasteringpalen, halfvergane boomstronken, verlaten spreeuwennesten in met riet bedekte daken van hooimijten en schuren en zelfs in verlaten broedholen van de regenboogbijeneter (Merops ornatus).
Het legsel bestaat uit 4 tot 7 eieren, in de regel echter uit 5 stuks. De eieren worden om de andere dag gelegd. Na het leggen van het tweede ei begint de pop te broeden, een taak die ze alleen verricht. Tijdens de broedperiode wordt ze door de man van voedsel voorzien. Zodra de man de nestholte nadert lokt hij de pop met wat gekwetter naar buiten en voert haar vervolgens in de onmiddellijke omgeving van het nest. Hierna keert ze meestal direct op het nest terug. Als de pop nog wat gaat drinken of even de vleugels wil strekken, blijft ze hooguit een kwartier weg, zo is uit waarnemingen gebleken. De broedduur is 19 dagen. De jongen blijven ongeveer 30 dagen in het nest. Na het uit vliegen worden ze nog 2 à 3 weken door beide ouders bijgevoerd. Eenmaal zelfstandig vormen ze samen met hun ouders en andere roodrugfamilies weer grotere groepen.
Algemene informatie
Begin vijftiger jaren van de negentiende eeuw komen de eerste roodrugparkieten naar Europa. In het jaar 1857 maakt de London Zoo als eerste melding van een geslaagd broedresultaat met deze soort. Duitsland volgt in 1863. In 1865 slaagt Baron Cornely in Nederland erin jongen van deze soort op stok te krijgen.
Roodrugparkieten zijn zeer geschikt voor de beginnende liefhebber.
Omdat het nogal actieve vogels zijn, vind ik ze minder geschikt om als huisdier in een kooi te houden.
Roodrugparkieten hebben bewezen uitstekende pleegouders te zijn voor rosellasoorten (Platycercus spp), prachtparkieten (Polytelis spp) doch ook voor grotere parkietachtigen als roodvleugels (Aprosmictus spp) en koningsparkieten (Alisterus spp) - wat de beide laatstgenoemde betreft - in ieder geval gedurende de eerste drie levensweken.
Gedrag
Sterke vogel die ook goed bestand is tegen koude; rustige vogel; beweeglijk en actief; niet schuw; stemgeluid is bijzonder melodieus en niet luid, zeker niet storend; broedlustig; komen graag en veel op de grond; baden graag; niet bijzonder knaaglustig. In de broedtijd agressief tegenover andere vogels; buiten de broedtijd geeft het samenhouden met soortgenoten en andere grotere vogelsoorten nauwelijks problemen.
Huisvesting en verzorging
Paarsgewijs in buitenvolière; minimale afmetingen (lxbxh) 3 x 1 x 2 m met een aansluitende wind- en regenvrije overkapping met een bodemoppervlakte van 1 m² waaronder de nestkast wordt opgehangen. Wegens hun agressiviteit tijdens de broedperiode tegenover andere soorten, is het niet raadzaam soortgenoten of andere Psephotussoorten pal naast elkaar te huisvesten want dan komt er waarschijnlijk van broeden weinig terecht. Verse wilgen- of fruitboomtakken (onbespoten) als zitstokken bevredigen hun knaaglust en dragen ertoe bij dat de vogels het houtwerk van de volière met rust laten. Dagelijks vers badwater verstrekken. Regelmatig op wormen controleren en zonodig wormkuur geven.
Voeding
Als basisvoedsel dient men een gevarieerd zaadmengsel te verstrekken waarin de volgende zaden in de aangegeven hoeveelheden zijn verwerkt: 48% La Plata millet; 6% rode millet; 6% witzaad; 8% boekweit; 4% negerzaad; 4% hennep; 4% padie (ongepelde rijst); 4% gepelde haver; 6% tarwe; 2% lijnzaad; 8% zonnebloempitten. Verder eivoer (gerantsoeneerd), enkele keren per week een paar meelwormen, allerhande groenvoer, vooral halfrijpe graszaden, halfrijpe onkruidzaden, appel, rozenbottels en wortel. Natuurlijk zorgen we ervoor dat fris bad- en drinkwater, scherpe maagkiezel en grit steeds ter beschikking staan.
In de broed- en ruitijd worden dezelfde zaden aangeboden, maar zijn de percentages als volgt aangepast: 30% La Plata millet, 4% rode millet; 12% witzaad; 6% boekweit; 8% negerzaad; 4% hennep; 4% padie; 8% gepelde haver; 6% tarwe; 2% lijnzaad; 16% zonnebloempitten. Dagelijks ongelimiteerd eivoer geven, d.w.z. zoveel de vogels op willen nemen. Eivoer eventueel rul maken met gekiemd zaad of geraspte wortel. Als er jongen zijn elke dag wat meelwormen verstrekken. Daarnaast kan men nog in melk geweekt oud bruinbrood en gekiemd zaad aanbieden.
Fok
Lukt bij een goede verzorging bijna altijd en verloopt meestal probleemloos. De roodrugparkiet is gemakkelijk in de partnerkeuze, d.w.z., man en pop accepteren elkaar vrijwel altijd. Mede hierdoor zijn deze vogels uitermate geschikt zijn voor de beginnende parkietenhouder.
Voor de fok moeten de vogels tenminste 1 jaar oud zijn. Broedbegin in buitenvolière vanaf begin april, in binnenvluchten vanaf maart. Een zelfgemaakte nestkast met een binnenwerkse oppervlakte van 15 x 15 en een hoogte van 40 cm en een invlieggat van 5 à 6 cm doorsnede voldoet uitstekend. Op de bodem een laag vermolmd hout of een mengsel van turfmolm en spaanhout aanbrengen. De nestkast in het overdekte gedeelte van de volière ophangen. De eieren worden om de andere dag gelegd; legselgrootte variërend van 4 tot 6 eieren, soms oplopend tot 7. Na het leggen van het tweede ei begint de pop te broeden. De pop broedt alleen en wordt gedurende deze periode door de man gevoerd. Daartoe verlaat de pop telkens voor korte tijd de nestkast. De broedduur is 19 dagen. De jongen hebben als ze uit het ei komt van boven lang en dicht dons, van onder en op het midden van de kop is het dons kort en spaarzaam. De eerste dagen worden de jongen uitsluitend door de pop gevoerd. De man sleept het voedsel aan. Wanneer de jongen ongeveer een week oud zijn worden ze door beide oudervogels gevoerd. Als de ogen opengaan kunnen de jonge vogels geringd worden; ringmaat 5,0 - 5,4 mm. De nesttijd bedraagt ruim 4 weken. Wanneer de jongen uitvliegen zijn ze duidelijk matter van kleur dan de oudervogels. De geslachten zijn echter al in het nest te herkennen doordat de jonge mannen een veel diepere groene kopkleur hebben en op de stuit al wat rode veertjes laten zien. Na het uitvliegen worden de jongen nog ongeveer 2 weken door de oudervogels gevoerd, een dag of tien later - soms al iets eerder - moeten de jongen dan worden uitgevangen omdat de pop dan weer aan een volgend legsel begint. Drie broedsels per jaar zijn mogelijk, maar om uitputting van de ouderdieren te voorkomen is het beter na twee broedsels het broedblok weg te nemen.
Het duurt een maand of 6 – 7 tot jonge roodruggen het volwassen verenkleed tonen.
Mutaties
Bij de roodrugparkiet zijn inmiddels al verschillende mutaties bekend. Het gaat om kleurmutaties die we ook al van verschillende andere papegaaiachtigen kennen. Voor de volledigheid zet ik de kenmerken en verervingswijze van deze mutaties nog even op een rijtje.
Blauw
De blauwe mutant is het gevolg van een zogeheten psittacinemutatie waarbij de vogel het vermogen mist psittacine aan te maken.
Het is een autosomaal verervende mutatie met een recessieve kenmerkvorming. Het allelisch symbool van deze mutatie is bl; wildvorm bl+
Aqua
Ook de aqua-mutant is het gevolg van een psittacinemutatie die een ongeveer 50% sterke reductie van het psittacine in de lichaamsbevedering veroorzaakt.
In liefhebberskringen wordt de aqua-mutant nog vaak met de oude benaming “zeegroen” aangeduid. De internationale benaming voor de kleurslag is echter aqua.
Ook de aqua vererft autosomaal en is recessief ten opzichte van de groene wildkleur.
Genetisch symbool: blaq (meervoudig allel van bl); wildvorm bl+
De donkerfactoren
Bij de roodrugparkiet onderscheiden we verschillende donkernuances in de kleur.
Deze donkernuances worden veroorzaakt door veranderingen van de baardstructuur als gevolg van een gemuteerde erfelijke factor, de zogenaamde donkerfactor. De donkerfactor vererft autosomaal en is onvolledig dominant over de wildkleur.
Genetisch symbool voor de donkerfactor: D; wildvorm D+
De wildvorm roodrugparkiet bezit geen donkerfactoren (bl+_D+/bl+_D+), vandaar de kleurbenaming (licht)groen. De D-groene (donkergroene) roseicollis bezit één donkerfactor (bl+_D+/bl+_D), de DD-groene (olijfgroene) heeft twee donkerfactoren (bl+_D/bl+_D).
Hetzelfde geldt voor de blauwe mutant en de aqua: blauw = geen donkerfactor, D-blauw = één donkerfactor, DD-blauw = twee donkerfactoren; zo ook aqua geen donkerfactor, D-aqua één donkerfactor, DD-aqua twee donkerfactoren.
Ino
De benaming ino is afgeleid van albino en wordt in fokkerskringen veelal gebruikt als verzamelnaam voor de kleurslagen lutino, aqua-ino en albino.
De SL-ino mutatie (SL = Sex Linked = geslachtsgebonden) veroorzaakt zwaar misvormde en onderontwikkelde melanosomale matrixen in de bevedering. De tyrosinase activiteit wordt door deze mutatie echter niet aangetast, vandaar de term tyrosinase positief albinisme (TYR-pos). Door de gebrekkige grootte en vorm van de matrixen wordt er nauwelijks eumelanine aangemaakt, in ieder geval geen met het blote oog waarneembare hoeveelheden. Wat we zien is een pigmentloze bevedering, hetgeen albinisme wordt genoemd.
De ino-mutatie vererft geslachtsgebonden of beter, is gekoppeld aan het Z-chromosoom (Z voorheen aangeduid als X) en recessief ten opzichte van de wildfactor (lees: ongemuteerde inofactor).
Genetisch symbool ino; wildvorm ino+
De ino-man wordt als Z ino/Z ino geschreven de ino-pop als
Z ino/W (W voorheen aangeduid als Y).
Pallid
De pallid-factor (voorheen pastelfactor) vererft eveneens gekoppeld aan het Z-chromosoom en is recessief ten opzichte van de wildfactor (lees: ongemuteerde pallid-factor).
Genetisch symbool: inopd (meervoudig allel van ino); wildvorm ino+
De pallidman wordt als Z inopd/Z inopd ; de pallidpop als Z inopd/W geschreven.
Opaline
De opalinefactor veroorzaakt een herverdeling van de in de vogel aanwezige kleurstoffen eumelanine en psittacine.
De opalinefactor vererft gekoppeld aan het Z-chromosoom en is recessief ten opzichte van de wildvorm.
Genetisch symbool: op; wildvorm op+
De opalineman wordt als Z op/Z op geschreven, de opalinepop als Z op/W
Cinnamon
De cinnamonmutatie verhindert de laatste fase van de pigmentsynthese waardoor bruin in plaats van zwart melanine wordt gevormd.
De cinnamonfactor vererft geslachtsgebonden of beter, is gekoppeld aan het Z-chromosoom en recessief ten opzichte van de wildfactor (lees: ongemuteerde cinnamonfactor).
Genetisch symbool cin; wildvorm cin+
De cinnamon-man wordt als Z cin/Z cin geschreven de cinnamon-pop als Z cin /W .
Bont
Men onderscheidt bij de roodrugparkiet twee bontmutaties:
1. Een bontmutatie met dominante kenmerkvorming;
Symbool voor dominant bont: Pi; wildvorm Pi+
Noot: de dominant bonte roodrugparkiet is nog vrij zeldzaam.
2. Een bontmutatie met recessieve kenmerkvorming.
Symbool voor recessief bont: s; wildvorm s+
Fallow
In het parkietenwereldje zijn verschillende fallow-mutaties bekend.
Waarschijnlijk gaat het bij de roodrugparkiet om de zogeheten *bronze* fallow. Wat uiterlijk betreft, lijkt het daar op, maar zonder gedegen onderzoek is dat niet met zekerheid te zeggen. Hoe dan ook, alle fallowmutaties vererven autosomaal en zijn recessief ten opzichte van de wildvorm.
Als het vermoeden bevestigd wordt dat het inderdaad om het *bronze fallowtype* gaat dan is het genetisch symbool abz; voor de wildvorm schrijft men dan a+.
Tekst: H.W.J. van der Linden
Roodrugparkiet
De roodrugparkiet (Psephotus haematonotus), is een Australische parkietensoort van gemiddeld 28 centimeter groot. De wildkleur van de man is groen, met een rode stuit (tussen de uiteinden van de vleugels op de rug) en een gele buik. De pop is overwegend groenbruin.
Mutaties
Van de roodrugparkiet zijn door de jaren heen verschillende mutaties gekweekt, waardoor de kleur en aanvankelijk sommige lichamelijke kenmerken veranderden. Hiervan is het gevolg dat wanneer je een 'normaal' roodrugkoppeltje koopt en er na een bepaalde tijd mee kweekt, er verschillende kleuren in het nest kunnen liggen. Wanneer je echter wil beginnen met mutatiekweek, zorg dan dat je altijd een paar raszuivere normale koppels hebt om op terug te vallen, want mutatievogels worden kleiner als je ze bij elkaar plaatst. De niet-gewenste lichamelijke veranderingen (zoals een kwalitatief slecht verenkleed en een slechte algemene gezondheid) kunnen door selectieve kweek uitgefilterd worden. Enkele mutaties van de roodrugparkiet zijn:
Lutino (een gele vogel, de man heeft een rode stuit, hierdoor kun je ze meestal uit elkaar houden)
Pallid (ook wel pastel genoemd, vroeger ging hij met de gele roodrug door het leven omdat hij de eerste mutatie was bij de roodruggen. De man lijkt op de wildkleurman, maar dan lichter, de pop is fletser gekleurd)
Australisch blauw (de man is felblauw gekleurd met een grijze rug en een witte onderbuik, de pop is overwegend donkergrijs met een blauwe onderrug en staart)
Bont (de man en pop zijn zeer gelijkaardig, namelijk een gele vogel met wisselend donkergroen patroon, vooral op de rug, de vleugels en in de staart, man en pop zijn nog te onderscheiden aan de grootte van de vogel en de vorm van de kop)
Cinnamon
Opaline
Oranje
Deze laatste drie zijn de meer recente mutaties, als je deze aanschaft, let er dan wel op dat wanneer je een koppeltje hebt, de jongen daarvan kleiner en kleiner zullen worden. Men is nu zover dat er veel mutaties bestaan, als je hier meer over te weten wil komen, is er een goed boek, namelijk Psephotus en zijn kleurmutaties, dit boek is geschreven door Herman P.M. Zomer.
Vererving
De vererving van dergelijke mutaties geschiedt op verschillende manieren. Er bestaan geslachtsgebonden verervingen (via de geslachtschromosomen, bijvoorbeeld lutino en pastel), recessieve verervingen (bijvoorbeeld blauw en recessief bont), dominante verervingen (bijvoorbeeld dominant bont en grijs) en nog enkele minder bekende.
Door bepaalde mutaties aan elkaar te koppelen, ontstaan er gecombineerde mutaties. Zo zijn er al secundaire (bijvoorbeeld pastelblauw), tertiaire (bijvoobeeld ino pallid blauw, ook wel verkeerdelijk de ino platinum genoemd, hoewel de echte platinum een mutatie op zichzelf is die momenteel enkel in Australië terug te vinden is) en zelfs kwadritaire mutaties (bijvoorbeeld ino pallid opaline blauw) gekweekt.
Een albino is een voorbeeld van een secundaire mutatie. Deze mutatie komt als volgt tot stand:
De wildkleur roodrugparkiet is een groene vogel en bestaat bijgevolg uit gele en blauwe kleurpigmenten. Er bestaan gele roodrugparkieten, de ino's, die dus geen blauwe kleurpigmenten meer in zich hebben. Daarnaast bestaan er ook blauwe roodrugparkieten, de Australische blauwe, die bijgevolg geen gele kleurpigmenten meer dragen. Een kruising van beide vogels leidt eerst tot splitvogels. Deze vogels dragen de genen van beide kleuren wel in zich, maar laten er maar ééntje van zien. Ze geven de andere kleur wel genetisch door aan (sommige van) hun jongen. Wanneer deze splitvogels (bijvoorbeeld ino split blauw of blauw split ino of wildkleur split blauw en ino) opnieuw aan een andere vogel in deze context worden gekoppeld (bijvoorbeeld een ino split blauw met een blauwe pop), komen daar albino's uit, die dus noch gele noch blauwe kleurpigmenten bevatten. Aanvankelijk zijn dit eerst enkel albino poppen die hieruit gekweekt worden, maar door hiermee door te kweken, kunnen ook albino mannen worden gekweekt.
Ze zijn op een leeftijd van 1 jaar geslachtsrijp en kunnen dan ook al ingezet worden voor de kweek. Als nestgelegenheid kan een nestblok verstrekt worden met een afmeting van 40 cm hoog, een bodemoppervlak van 15 x 15 cm. en een invlieggat van 6 cm. Het is verstandig meerdere nestblokken te verstrekken zodat de vogels zelf hun keuze kunnen maken. Als nestmateriaal kan gebruik worden gemaakt van rottend hout, houtspaanders en of zaagsel welke vermengd wordt met potgrond of turf. De nestblokken kunnen begin maart in de volière worden opgehangen.De pop legt 4 tot 7 eitjes die om de dag worden gelegd. De eitjes worden alleen door de pop bebroed. Meestal begint de pop bij het 3e eitje te broeden. Tijdens het broeden komt de pop regelmatig uit het broedblok om zich te laten voeren door de man. Het eerste jong wordt na ongeveer 19 - 20 dagen geboren. In de eerste week worden de jongen alleen door de pop gevoerd, daarna helpt ook de man bij het voeren van de jongen. De vogels laten over het algemeen nestcontroles gemakkelijk toe. De jongen moeten op een leeftijd van ca. 7 dagen worden geringd met ringmaat 5 mm. Na ca. 10 dagen zijn bij de jongen de staart- en vleugelpennen zichtbaar en na 20 dagen zitten ze voor ongeveer 75% in de veren. Het eerste jong verlaat meestal tussen de 30e en 35e dag het nest. Twee tot drie weken nadat de jongen zijn uitgevlogen zijn ze zelfstandig en kunnen ze bij de ouders vandaan gehaald worden.
De roodrugparkiet is een vrij rustige vogel, die vrij makkelijk tam te maken is.
Ook zijn roodruggen uitstekend geschikt als pleegouders voor andere grotere parkietensoorten.
Ze kunnen zowel in een kooi als volière gehouden worden en broeden relatief makkelijk.
De mannen kunnen in de broedtijd nogal agressief zijn tegenover andere vogels.
Aan te raden is om niet meer dan 1 koppel per kooi of vlucht te houden.
ER ZIJN VERSCHILLENDE BROEDBLOKKEN MOGELIJK
Broeden in een broedblok van ca. 25 x 25 x 30 cm, met een invlieggat van 6 cm.
Het legsel bestaat uit 4 - 7 eieren die door de pop worden bebroed.
Tijdens de 19 dagen durende broedperiode zal de pop door de man worden gevoerd, ook na het uitkomen van de jongen zal de man de pop blijven voeren.
Na 30-35 dagen zullen de jongen uitvliegen en zijn met ca. 6 weken zelfstandig.
Met 3 maanden zijn de jongen volledig op kleur en op een leeftijd van 10 - 12 maanden zijn ze broedrijp.
Zodra de jongen zelfstandig zijn, is het verstandig om de jongen appart te zetten zodat de pop aan haar tweede legsel kan beginnen en om te voorkomen dat de man de jongen aanvalt.
De meesten brengen 2 broedsels per jaar groot.
Bij de roodrugparkiet kennen we inmiddels de volgende mutaties.
Opaline - vererfd geslachtsgebonden recessief (om deze kleuren te verkrijgen moet de pop de kleur laten zien de pop kan hier
niet split voor zijn)
Cinnamon - vererfd geslachtsgebonden recessief (de man kan wel split zijn)
Fallow - vererfd geslachtsgebonden recessief
Ino (albino en lutino) - vererfd geslachtsgebonden recessief
Pastel - vererfd autosomaal recessief (hier moeten man en pop split zijn om de kleur te kunnen krijgen)
Blauw - vererfd autosomaal recessief
Zeegroen - vererfd autosomaal recessief
Oranje - vererfd autosomaal recessief
Bont - vererfd autosomaal recessief
Donkerfactor - vererfd autosomaal dominant (hier heeft u 1 kleurvogel nodig om het over te krijgen op de jongen, dit kan ook bij
bont zo zijn)
De Wetten van Mendel.
Dit speelt in de natuur in mindere mate een rol dan bij vele VOGEL LIEFHEBBERS IN HET HOK. Deze kwekers zullen goed rekening moeten houden met de erfelijkheid van de vogels, daarom iets meer hierover.
Wat houd erfelijkheid in.
Dit wil zeggen: het overbrengen van alle eigenschappen, die wij soms kennen, op de nakomelingen. Dit kunnen goede en ook slechte eigenschappen zijn. Deze laatste willen de vogelkwekers nu zoveel mogelijk vermijden. Ieder mens, dier of plant is opgebouwd uit miljoenen cellen, de voortplanting hiervan geschiedt door het samenkomen van een mannelijke zaadcel met een vrouwelijke eicel. Door die samenkomst wordt er weer een nieuwe cel gevormd. Deze cel is nu het begin van het nieuwe leven. De cel zal zich via natuurlijke weg gaan delen en elk van deze twee die hieruit ontstaan, zal dezelfde inhoud hebben als waaruit zij ontstaan zijn. Deze twee splitsen zich weer, deze weer en weer enz. Een gedeelte van deze cellen zal daarna de functie opnemen voor de vorming van beenderen, hoorndelen, huid enz. Deze cellen zullen ook de dragers zijn van de erfelijke eigenschappen. Ik veronderstel dat u al een redelijk inzicht gekregen hebt in do opbouw van de cellen. De grondlegger van de erfelijkheid was een monnik namelijk: "GEORGE MENDEL". Hierover iets meer.
GEORGE MENDEL werd geboren in 1823 in Oostenrijk. In 1843 trad hij in het Augustijner klooster. Hij studeerde toen nog fysica en natuurwetenschappen. Zijn geliefkoosd werk was vooral het probleem van de overerving van enkelvoudige kenmerken bij kruisingen (voornamelijk bij erwten en bloemen). Met het doel hier een nader inzicht in te krijgen, vatte hij in 1858 zijn groots experiment, dat zijn naam de onsterfelijkheid zou bezorgen. Zijn besluiten van zijn kruisingsproeven formuleerde hij in wetten, die heden ten dage nog van belang zijn voor de erfelijkheidsleer. De grootste verdienste van "MENDEL" ligt in het doorzicht dat hij in zijn experimenten toonde, temeer omdat in die tijd niets bekend was over chromosomen en genen. Zijn uitspraken werden toen ook volledig genegeerd. De publicatie in 1865 van zijn resultaten werden dan ook snel de doofpot in gestopt. Zeer teleurgesteld hield MENDEL op met zijn experimenten en wijdde zich voortaan nog enkel aan het kloosterleven. Hij overleed in 1884. Ongeveer 15 jaar later kwamen 3 onderzoekers, onafhankelijk van elkaar, tot dezelfde ontdekking als MENDEL. Deze 3 waren:
De Oostenrijker: VAN TSHERMAK
De Duitser: CORRENS
De Nederlander: DE VRIES
Uit respect en eerbied voor "GEORGE MENDEL" werd toen besloten de gevonden wetten als: "DE WETTEN VAN MENDEL" te betitelen.
Eerste wet
WET OP DE EENVORMIGHEID.
Een fokzuiver levend wezen gekruist met een ander fokzuiver levend wezen van dezelfde variëteit geven dezelfde fokzuivere levende wezens.
RESULTAAT:
100% fokzuivere identieke nakomelingen.
Tweede wet.
DE DOMINATIEWET.
Een fokzuiver levend wezen gekruist met een ander fokzuiver levend wezen van een andere variëteit geven niet fokzuivere levende wezens met het uitzicht van de dominerende variëteit.
RESULTAAT:
100% niet fokzuivere jongen.
Derde wet.
DE WEDERKERIGHEIDSWET.
De verwisseling van de kweekelementen, wat betreft het geslacht allen, leidt steeds tot dezelfde resultaten bij de nakomelingen. Met andere woorden: AA x aa of aa x AA geven telkens 100% A a of 100% a A.
RESULTAAT:
Bij de nakomelingen is A a echter identiek hetzelfde als a A.
Vierde wet.
DE SPLITSINGSWET.
Een niet fokzuiver wezen gekruist met een ander niet fokzuiver levend wezen van dezelfde variëteit, leidt tot nakomelingen van fokzuivere aard van de variëteit van de grootvader en de grootmoeder. Tezelfdertijd leidt ze eveneens tot nakomelingen van de variëteit van beide ouders.
RESULTAAT:
25% fokzuivere nakomelingen A A
50% niet fokzuivere nakomelingen A a of a A
25% fokzuivere nakomelingen a a
Vijfde wet
DE ONAFHANKELIJKSWET.
Een fokzuiver wezen gekruist met een ander fokzuiver levend wezen, maar verschillend in tweeërlei opzichten met het eerste, geeft aanleiding tot nakomelingen van dezelfde variëteiten als deze der ouders maar ook tot variëteiten van een heel andere samenstelling. AA bb x aa BB
RESULTAAT:
Een mogelijke samenvoeging van eigenschappen geven aanleiding tot het ontstaan van 16 mogelijkheden waarvan:
3/16 van ingezet type 1
3/16 van ingezet type 2
9/16 van nieuw type
1/16 van nieuw type
Samengevat.
Dus, de erfelijkheid is een natuurwet volgens dewelke de eigenschappen van de ouders en voorouders werden overgedragen op de nakomelingen. De wijze waarop deze over dragingen geschieden, noemt men de studie van de erfelijkheid. De studie van de erfelijkheid steunt op: "DE WETTEN VAN MENDEL" Het zal nu ook voor iedereen duidelijk zijn dat bij het kweken van onze vogels, we moeten weten welke dezelfde eigenschappen zijn van onze vogels, want een gedeelte van de eigenschappen van d vader en een gedeelte van de moeder krijgt het jong mee in de EERSTE EICEL. Dit is weer bepalend voor zijn uiterlijk. Hij zal dan ook bepaalde erfelijke eigenschappen meekrijgen van de beide ouders, die hij niet zal laten zien.
Bijvoorbeeld.
Hij kan een kleur meekrijgen van de moeder die sterker is dan die van de vader, waarbij moeders kleur zichtbaar wordt bij de zonen en de kleur van de vader verborgen blijft, maar dan wel in staat is ze later aan zijn nakomelingen door te geven.
We willen bv. een goede groene kanarie met een goede kleur en een goede fijne korte en symmetrische onderbroken bestreping met tussen die tekening een goede mooie heldere groene kleur. Dus zo weinig mogelijk bruin. We hebben echter vogels die teveel bruin laten zien, en dit bruin moet verdwijnen om goede vogels te verkrijgen.
Dan komt hier het punt "ERFELIJKHEID" weer naar voren. We zullen dan om snel een goed resultaat te kunnen behalen moeten weten welke erfelijke eigenschappen dit in de toekomst kan gaan verhinderen. Een goede kweekadministratie in uw kweekhok en uw kennis van de erfelijke eigenschappen van aangekochte vogels is van groot belang en dus ook de eerlijke oprechte gegevens van een vogel meegeven als men hem ruilt of verkoopt. Menig liefhebber zou hier sportiever voor moeten uitkomen, want eerlijk duurt ook het langst in de vogelsport. Ik hoop met dit schrijven ,dat de wetten van Mendel ook weer eens bij u onder de aandacht gebracht te hebben prachtig wat die man voor ons heeft uitgevonden .Daarom nog eens dit schrijven over de wetten van mendel